Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4382

Datum uitspraak2009-07-16
Datum gepubliceerd2009-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4177 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Afwijzing aanvraag om als vervolgde in de zin van de WUV in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. Geen hechte en duurzame verbondenheid met de Nederlandse samenleving. De omstandigheid dat appellant twee jaar in het KNIL heeft gediend is onvoldoende om tot de hier noodzakelijke verbondenheid te kunnen komen.


Uitspraak

08/4177 WUV Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant] (Indonesië) (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 16 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 27 maart 2008, kenmerk BZ 47268, JZ/B60/2008, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2009. Daar is appellant niet verschenen en heeft verweerster zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in juni 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om als vervolgde in de zin van de Wet in aanmerking te worden gebracht voor een periodieke uitkering. 1.2. Verweerster heeft die aanvraag afgewezen bij besluit van 6 juni 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat appellant weliswaar vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de tevens in de Wet gestelde eisen met betrekking tot nationaliteit en woonplaats en voorts geen klaarblijkelijke hardheid aanwezig is geacht om de Wet niet toe te passen. 2. De Raad overweegt als volgt. 2.1. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd de persoon die vervolging heeft ondergaan, maar niet voldoet aan de in het eerste lid van artikel 3 van de Wet gestelde eisen van nationaliteit en woonplaats, met de vervolgde gelijk te stellen indien het niet toepassen van de Wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen betekent dat de Raad dient na te gaan of gezegd moet worden dat verweerster niet in redelijkheid kon beslissen van haar hiervoor omschreven bevoegdheid geen gebruik te maken, dan wel of het bestreden besluit overigens in strijd komt met een geschreven of ongeschreven rechtsregel. 2.2. Verweerster hanteert bij het gebruik van vorenbedoelde bevoegdheid in een geval als dat van appellant een richtlijn met de kern dat er sprake moet zijn van een hechte en duurzame verbondenheid met de Nederlandse samenleving. In het geval van appellant heeft verweerster terecht het standpunt ingenomen dat van een dergelijke - sterke - verbondenheid geen sprake is. De omstandigheid dat appellant twee jaar in het KNIL heeft gediend is onvoldoende om tot de hier noodzakelijke verbondenheid te kunnen komen. 2.3. Gezien het voorgaande kan het bestreden besluit de terughoudende rechterlijke toets doorstaan en dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard. 3. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J.Stevens, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2009. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) I. Mos. HD